Na de behandeling van de klacht beslist de Tuchtcommissie en (bij hoger beroep) het College van Beroep of de klacht, of onderdelen daarvan, wel of niet gegrond is/zijn. Als een klacht gegrond wordt verklaard, dan kán een van onderstaande maatregelen worden opgelegd (oplopend in zwaarte):
- waarschuwing
- berisping
- schorsing van de beroepsregistratie voor ten hoogste één jaar
- doorhaling van de beroepsregistratie
Bij de oplegging van de maatregel van schorsing of doorhaling van de beroepsregistratie kan het College van Beroep bepalen dat de maatregel niet (of deels) ten uitvoer zal worden gelegd. Er is dan sprake van een zogenoemde voorwaardelijke schorsing of voorwaardelijke doorhaling die gekoppeld is aan een proeftijd. Deze proeftijd duurt ten hoogste twee jaar en gaat in zodra de beslissing onherroepelijk is. Maakt de mediator zich in deze proeftijd alsnog schuldig aan enig gedrag dat in strijd is met de gedragsregels, dan wordt de maatregel alsnog ten uitvoer gelegd.
Als bijkomende maatregel kan de Tuchtcommissie of het College van Beroep openbaarmaking van een opgelegde maatregel opleggen.
Afhankelijk van de normschending en de omstandigheden, kan ook worden besloten dat er geen maatregel wordt opgelegd, ook al is de klacht gegrond verklaard.
Tot slot kan de Tuchtcommissie bepalen dat de maatregel uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. Dit betekent dat de maatregel meteen ten uitvoer wordt gelegd, zonder dat de uitkomst van een eventuele procedure in hoger beroep wordt afgewacht. De beslissing van de Tuchtcommissie is dan dus nog niet onherroepelijk.